-
1 slop
n. gezwijmel; waterige soep, slappe kost; varkensvoer; vuil waswater--------v. (neer)plassen; kwakken; plassen; overstromen; sentimenteel doen; sloffen; overlopen van sentimentslop1[ slop] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————slop23 sloffen♦voorbeelden:slop out • toiletemmers leegmakenslop over someone • walgelijk sentimenteel doen tegen iemand -
2 class
n. klas, klasse, classificeren; afdeling, onderverdeling (ook in computers); (in computers) een informatie systeem dat ook gerubriceerde informatie verwerkt--------v. klassifiserenclass1[ kla:s]1 〈werkwoord enkelvoud of meervoud; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉 stand ⇒ (maatschappelijke) klasse2 rang ⇒ klas(se), soort, kwaliteit♦voorbeelden:not in the same class • niet te vergelijken met→ upper upper/1 les ⇒ lesuur, college, cursus1 stijl ⇒ distinctie, cachet————————class21 eersteklas ⇒ prima, van klasse♦voorbeelden:————————class3〈 werkwoord〉1 plaatsen ⇒ indelen, classificeren♦voorbeelden:class with • over één kam scheren met -
3 scale
n. toonladder; schaal; maat; weegschaal; kalkaanzet; methode--------v. klimmen, naar boven gaan; stijgen; afwegen, overwegen; op schaal maken, ontschubben; ontstenen; (in computers) de afmeting wijzigen, van schaal veranderenscale1[ skeel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 schub ⇒ schaal, (huid)schilfer4 schaal(verdeling) ⇒ schaalaanduiding; maatstok, meetlat♦voorbeelden:tip/turn the scale (s) • de balans doen doorslaan, de doorslag gevenscale of wages • loonschaal〈 figuurlijk〉 on a large/grand/small scale • op grote/kleine schaala map on a scale of a centimetre to the kilometre • een kaart met een schaal van 1 op 100.000draw to scale • op schaal tekenen————————scale2II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden:¶ scale back/down • verlagen, verkleinen, terugschroevenscale up • verhogen, vergroten, opschroeven -
4 cost
n. prijs, kosten--------v. kosten; prijs vaststellencost1[ kost] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 kost(en) ⇒ prijs, uitgave♦voorbeelden:cost and freight • kostprijs en vrachtthe cost of living • de kosten van (het) levensonderhoudat cost • tegen kostprijsat all costs, at any cost • koste wat het kost, tot elke prijsat the cost of • ten koste van→ fixed fixed/————————cost2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:————————cost3II 〈overgankelijk werkwoord; geen passief〉1 kosten ⇒ komen (te staan) op, vergen♦voorbeelden:this'll cost you dear(ly) • dit zal je duur komen te staan/opbreken -
5 robe
n. jurk; gewaad; toga, mantel--------v. (zich) kleden, be-, aankleden, in ambtsgewaad stekenrobe1[ roob] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————robe2I 〈onovergankelijk werkwoord; wederkerend werkwoord〉II 〈 overgankelijk werkwoord〉♦voorbeelden: -
6 wit
n. gevat/geestig iem.; scherpzinnigheid; geestigheid--------v. weten (verouderd gebruik)wit1[ wit]1 gevat/geestig iemand♦voorbeelden:1 verstand ⇒ benul, intelligentie♦voorbeelden:1 have quick/slow wits • vlug/traag van begrip zijnhave enough wit/the wit(s) to say no • zo verstandig zijn nee te zeggenhave/keep one's wits about one • alert zijn; bijdehand/pienter zijnlive by/on one's wits • op ongeregelde/bijdehante manier aan de kost komenout of one's wits • niet goed wijs, gek————————wit2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:¶ 〈voornamelijk formeel; juridisch〉 to wit • te weten, namelijk, dat wil zeggen -
7 spoil
n. verrotting; plundering--------v. bederven; verwennen; kapot makenspoil1[ spojl] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 buit ⇒ geplunderde/geroofde goederen————————spoil2♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 bederven ⇒ beschadigen, verpesten2 bederven ⇒ verwennen, vertroetelen♦voorbeelden: -
8 moor
n. veenmoeras; veenmoor1[ moeə] 〈zelfstandig naamwoord; vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉————————moor2〈 werkwoord〉1 (aan/af/vast)meren ⇒ vastleggen -
9 reserve
n. voorraad; reservedienst; reservaat; beheersing--------v. reserveren; bewaren; sparen, besparenreserve1[ rizzə:v]♦voorbeelden:1 have/keep something in reserve • iets in reserve hebben/houdenthe reserves • de reserve1 reserve ⇒ voorbehoud, bedenking2 gereserveerdheid ⇒ reserve, terughoudendheid♦voorbeelden:————————reserve2〈 werkwoord〉1 reserveren ⇒ achterhouden, in reserve houden♦voorbeelden:reserve for/to oneself the right to … • zich het recht voorbehouden om … -
10 good
adj. goed; aangenaam; plezierig; eerlijk, rechtschapen; waard zijn--------adv. goed, op een goede manier--------n. goedheid; winst; goederengood1[ goed]1 goed ⇒ welzijn, voorspoed4 goedheid ⇒ verdienste, deugd(zaamheid)♦voorbeelden:for the common good • voor het algemeen welzijnit will do him all the good in the world • hij zal er erg van opknappen/opkikkerenhe will come to no good • het zal slecht met hem aflopenfor his (own) good • om zijn eigen bestwilwhat is the good of it? • wat voor nut heeft het?it's no good • het heeft geen zin, het wordt niks〈 vaak ironisch〉 much good may it do you! • dat het je wel bekome!, geluk ermee!¶ for good (and all) • voorgoed, voor eeuwig (en altijd)→ bad bad/II 〈 meervoud〉4 〈vaak attributief; voornamelijk Brits-Engels〉 goederen 〈 voor treinvervoer〉 ⇒ 〈 voornamelijk Amerikaans-Engels〉 vracht♦voorbeelden:¶ by goods • per/met de goederentrein————————good21 goed ⇒ kwaliteitsvol; knap, kundig2 goed ⇒ prijzenswaardig; correct, juist3 goed ⇒ fatsoenlijk, betrouwbaar4 aardig ⇒ lief, goed; gehoorzaam5 goed ⇒ aangenaam, voordelig; lekker, smakelijk, gezond♦voorbeelden:good looks • knapheidgood sense • gezond verstandgood soil • vruchtbare bodem/grondgood for you, 〈Brits-Engels; gewestelijk〉good on you • goed zo, knap (van je)good English • goed/correct Engelsmy watch keeps good time • mijn horloge loopt gelijkall in good time • alles op zijn tijdmake good • het er goed afbrengen, het maken, slagen 〈 voornamelijk financieel〉; goedmaken; vergoeden 〈 schulden〉; nakomen, vervullen 〈 belofte〉 • herstellen 〈 schade〉be good for a laugh • grappig zijn, een lachje waard zijn(in) good faith • (te) goede(r) trouwmake good one's escape • slagen in een ontsnappinggood humour • opgewektheidgood nature • goedaardigheidput in a good word for, say a good word for • een goed woordje doen voor, aanbevelenbe good enough (to) • wees zo vriendelijk, gelievebe so good as to • wees zo vriendelijk, gelieveit's good of you to help him • het is aardig van u om hem te helpen5 beer is not good for her/her health • bier is niet goed/gezond voor haargood buy • koopje, voordeeltjethrough the good offices of • door de goede diensten van, met behulp vangood afternoon • goedemiddaggood evening • goedenavondgood morning • goedemorgengood night • goedenacht, welterustenhave a good time • zich amuserengood times • goede/voorspoedige tijdenit is good to be alive • leve het leven, het leven is verrukkelijkkeep good • goed/vers blijventoo good to be true • te mooi om waar te zijn6 a good excuse • een goed/geldig excuusthis rule holds good • deze regel is van kracht/geldt (nog)stand a good chance • een goede kans makena good deal/many • heel wata good hour/ten miles • ruim een uur/tien mijla good while • een hele poos, geruime tijd¶ 〈 spreekwoord〉 a good tale is none the worse for being told twice • goed nieuws mag best vaak verteld worden〈 spreekwoord〉 there is many a good tune played on an old fiddle • iemands leeftijd zegt vaak niets over wat hij nog kan presterenbe in someone's good books • bij iemand in een goed blaadje staanthere's a good boy/girl/fellow • wees nu eens lief, toe nouGood Friday • Goede Vrijdaggood God! • goeie genade!, gossiemijne!as good as gold • erg braaf/lief 〈 van kind〉have a good head on one's shoulders • een goed verstand hebbengood heavens! • goeie/lieve hemel!neither fish, flesh, nor good red herring • vlees noch viskeep good hours • op tijd naar bed gaanmake someone appear in a good light • iemand in een gunstig daglicht stellengood luck • (veel) gelukstroke of good luck • buitenkansjehave a good mind to • veel zin hebben inthrow good money after bad • goed geld naar kwaad geld gooien, het ene gat met het andere stoppenin good spirits • opgewekt, blijit's a good thing that • het is maar goed datit's a good thing to … • het is verstandig om …a good thing too! • maar goed ook!, het is maar gelukkig ook!too much of a good thing • teveel van het goedemake good time • goed/lekker opschietendo someone a good turn • iemand een dienst bewijzengood old Harry • (die) goeie ouwe Harryas good as • zo goed als, nagenoegbe good at • goed/knap zijn inbe good for £100,000 • 100.000 pond kunnen betalen, goed zijn voor 100.000 pondbe good for another couple of years • nog wel een paar jaar meekunnen/meegaan————————good3〈 bijwoord〉 〈voornamelijk Amerikaans-Engels; informeel〉1 goed♦voorbeelden:1 she is doing good • ze doet het goed, ze gaat lekkerthings are going good • het gaat goed¶ good and … • heel erg … -
11 trade
adj. handel-, zaken---------n. handel, zaken; werk--------v. handelen, zaken doen, kopen, inkopen, verkopentrade1[ treed] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 vak ⇒ ambacht, beroep♦voorbeelden:terms of trade • (handels)ruilvoetbad for trade • nadelig voor de handeldo a good trade • goede zaken doenbe in trade • een zaak/winkel hebbena butcher by trade • slager van beroep→ jack jack/————————trade21 handel drijven ⇒ handelen, zaken doen2 〈Amerikaans-Engels; +at/with〉(vaste) klant zijn (van/in)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 verhandelen ⇒ uitwisselen, (om)ruilen♦voorbeelden: -
12 custom
adj. gewoonte; klandizie--------n. gewoonte, gebruik, procedure[ kustəm]♦voorbeelden:♦voorbeelden:IV 〈 meervoud〉♦voorbeelden: -
13 board
n. bord, plank; directie; (in computers) computerkaarten, een plastic kaart waarop elektronische onderdelen gesoldeerd zijn, de computerkaart past in een slot (uitbreidingsslot); voedsel--------v. in de kost zijn; beplanken; aan boord gaan (trein)board1[ bo:d] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 (aanplak/score)bord ⇒ schild, plaat; bord 〈 basket- en korfbal〉; (schaak)bord; (speel)bord4 kost(geld) ⇒ onderhoud, pension♦voorbeelden:board by board, board on board • boord aan boord, met de schepen langszijon board • aan boord vanfull board • vol pensionboard of governors • bestuur, curatoriumeditorial board • redactie¶ groaning board • rijkbeladen tafel/dissweep the board • grote winst(en) boeken, zegevierenabove board • open, eerlijkacross the board • over de hele linie, iedereen, niemand uitgezonderdgo on board a train • in de trein stappen————————board22 laveren ⇒ slagen maken, opwerken♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 beplanken ⇒ beschieten, betimmeren, bevloeren, kartonneren2 in de kost hebben/nemen♦voorbeelden: -
14 say
adv. hé, zeg, bij wijze v. spreken--------n. mening; gesproken woord; spreekrecht; woord--------v. zeggen; veronderstellen; van mening zijnsay1[ see] 〈zelfstandig naamwoord; geen meervoud〉♦voorbeelden:he has the say about that matter • hij heeft het voor het zeggen in die zaak2 have/say one's say • zijn zegje zeggen/doen————————say21 zeggen ⇒ praten, vertellen♦voorbeelden:〈Brits-Engels; informeel〉 I say! • hé (zeg), zeg; je meent het!so to say • bij wijze van sprekenit's not for me to say • daar kan ik niet over beslissen/me niet over uitlatenI'd rather not say • ik laat me er liever niet over uita man, they say, of bad reputation • een man, (zo) zegt men, met een slechte reputatie〈 informeel〉 you don't say (so) • 't is niet waar!, ongelofelijk!→ dare dare/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 (op)zeggen ⇒ uiten, (uit)spreken2 zeggen ⇒ vermelden, verkondigen3 zeggen ⇒ aanvoeren, te kennen geven4 zeggen ⇒ aannemen, veronderstellen5 aangeven ⇒ tonen, zeggen♦voorbeelden:1 say grace/one's prayers • dank zeggen, biddensay one's lesson • zijn les opzeggenI dare say that • het zou zelfs heel goed kunnen datsay no more! • geen woord meer!; praat er mij niet van!; dat zegt al genoeg!to say nothing of • om nog maar te zwijgen oversay to oneself • bij zichzelf denkenI've something to say to you • ik moet je iets vertellen〈 vaak schertsend〉 as they say • zoals men zegt/dat noemt, zoals dat heetwho shall I say, sir? • wie kan ik zeggen dat er is, meneer?that is to say • met andere woorden, dat wil zeggen, tenminsteto say the least • op zijn zachtst uitgedruktshe is said to be very rich • men zegt dat ze heel rijk is, ze zou heel rijk zijnit is said/they say • men zegt/ze zeggenit says on the bottle • op de fles staatit says here that • hier staat dat3 what have you to say for yourself? • wat heb je ter verdediging aan te voeren?let's do it together, what do you say? • laten we het samen doen, wat zou je daarvan zeggen/vinden?what do you say to this? • wat zou je hiervan vinden/zeggen?4 let's say, shall we say • laten we zeggen/aannemensay it were true • aangenomen/stel dat het waar issay seven a.m. • laten we zeggen/pakweg zeven uur ('s ochtends)5 what time does your watch say? • hoe laat is het op jouw horloge?¶ when all is said and done • alles bij elkaar genomen, al met alno sooner said than done • zo gezegd, zo gedaanit goes without saying • het spreekt vanzelf〈 informeel〉 I'll say, you can say that again, 〈 Amerikaans-Engels〉you said it • zeg dat wel, daar zeg je zo iets, en of!say when • zeg het als 't genoeg is -
15 half
adj. halveren--------adv. helft--------n. helft, gedeelte van twee gelijke delen; een van een paar; een van de twee gelijkwaardige spelperiodes in een spel (Sport); helft van de tijd die gespeeld is in sport; ; halfspeler (bij voetbal)half1[ ha:f] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud in betekenis 0.1 alleen: halves [ha:vz], in betekenis 0.2 ook regelmatig〉2 〈voornamelijk verkorting; benaming voor〉een half/halve ⇒ halve pint 〈 ongeveer 0, 28 l〉; 〈 sport〉 speelhelft3 → halfback halfback/♦voorbeelden:cut in half/into halves • halverenone/a half • de/een helfthe's too clever by half • hij is veel te sluwdo something by halves • iets maar half doen→ better better/————————half2〈voornaamwoord; werkwoord enkelvoud of meervoud; soms moeilijk te scheiden van het zelfstandig naamwoord〉1 de helft♦voorbeelden:half of six is three • de helft van zes is drie————————half3〈bijwoord; vaak als eerste deel van samenstelling met bijvoeglijk naamwoord of deelwoord〉♦voorbeelden:only half cooked • maar half gaarI half wish • ik zou bijna willenhalf as much/many again • anderhalf maal zoveelhe didn't do half as badly as we'd thought • hij deed het lang zo slecht niet als we gedacht haddenhalf past/after one • half tweehalf and half • half en/om half 〈 ook figuurlijk〉〈voornamelijk Brits-Engels; informeel〉 not half bad • lang niet kwaad 〈 schitterend; understatement〉not half strong enough • lang niet sterk genoeg————————half4♦voorbeelden:half the profits • de helft van de winsthalf your time • de helft van je tijd -
16 mean
adj. gemiddeld; door middel; gemeen, verachtelijk; armoedig, arm, pover; bedelaar; minderwaardig--------n. middelmaat, middenweg; gemiddelde (waarde)--------v. bedoelen; menen; weten; betekenenmean1[ mie:n]II 〈 meervoud〉♦voorbeelden:by means of • door middel/bemiddeling vanby no means, not by any (manner of) means • in geen gevala means to an end • een middel om een doel te bereikenlive beyond one's means • boven zijn stand leven→ fair fair/————————mean2〈 meanness〉♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:mean price • middenprijs————————mean3♦voorbeelden:1 mean ill/well (to/towards/by someone) • het slecht/goed menen (met iemand)II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 bedoelen4 menen6 betekenen ⇒ beduiden, neerkomen op♦voorbeelden:2 what do you mean by that? • wat bedoel je daarmee?; wat heeft dat te betekenen?he means you no harm/no harm to you • hij wil je geen kwaad doenI mean to leave tomorrow • ik ben van plan morgen te vertrekken4 get out, and I mean it! • eruit, en ik meen het! -
17 mnemonic
adj. mnemotechnisch (v. geheugensteuntje)--------n. iets dat ontworpen is om geheugen te assisteren (vaak refererend naar een woord of groep woorden die kunnen worden geassocieerd met de gegeven informatie)mnemonic1[ nimmonnik] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————mnemonic2〈bijvoeglijk naamwoord; mnemonically〉♦voorbeelden: -
18 commission
n. commissie; verlening van een acad. of andere graad--------v. opdracht; benoeming tot officiercommission1[ kəmisjn] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 opdracht♦voorbeelden:————————commission2〈 werkwoord〉
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский